Maar het mogen dus ook bosuitjes, lente-uitjes, sla-uitjes, of pijpajuintjes zijn. Allemaal hetzelfde: jonge uitjes met groen loof, verkocht in een bosje.

Een zeer veelzijdige groente: zowel het witte als het groene gedeelte kan je eten, zowel rauw als zeer kort gewokt. Maar de ui is ook familie van de prei, dus waarom niet eens ouderwets stoven? Maak de schanullen schoon (de twee eindjes eraf, elastiekjes weg en het buitenste blaadje eraf halen) en snij ze overlangs in lange reepjes. Met een beetje water en iets meer boter de pan in. Onder deksel laten sudderen op het allerlaagste vuurtje tot de witte stukjes een beetje beginnen te bruinen, teken dat de suikers vrij komen en karamelisatie optreed.

Serveren bij zowat alles van het fijnste tot het grofste: van een stukje zeewolf tot een spieringkotelet.

Een vergeten broertje van de schanul is de sint-jansui, de vroegste uisoort. Als je er eentje ziet, laat het me weten.

Met dank aan Henk Koopmans: Sint-Jansui!